2018, Witte Olifanten V, Dieke Venema
Over de sculpturen van Dieke Venema
De vraag die steeds opduikt bij het zien van de werken van Dieke Venema,
is wat ze eigenlijk zijn. Hoe ze te definiëren? Het is zowel een vraag
die gaat over hoe ze zijn ontstaan als wat ze zijn geworden en ook hoe
ze zich verhouden tot elkaar. Verschillende sculpturen die ze enkele
jaren geleden maakte zijn tot stand gekomen door het nemen van een
alledaags, herkenbaar object, dat de kunstenaar vaak letterlijk als
grondvorm gebruikte, en vervolgens door middel van een keramieken
omhulsel uitgebreide. Het woord ‘uitbreiden’ klinkt in deze context
wellicht wat vreemd, maar het bestaande object is daadwerkelijk
aangevuld, er is kneedbaar materiaal op aangebracht. De basis – het
object – bevindt zich letterlijk ‘in’ de sculptuur, het vorm de kern en
daarmee het uitgangspunt. Daarnaast ontstonden er werken die naar
aanleiding van een object gemaakt werden – waarbij de inspiratievorm als
het ware naast het object stond, en niet in het werk zelf geïntegreerd
werd. Voor beide werkwijzen geldt dat het in het werk van Venema zich
niet richt op het vervormen van een object dat qua vorm en functie
herkenbaar is. Het gaat niet om het abstraheren van een bestaande vorm,
om van alledaags naar onbestaand te komen. Waar het denk ik wel om
draait is het uitgaan van een goede, bewerkbare vorm, die gevonden kan
worden in bestaande objecten en die aanknopingspunten biedt om mee te
werken en verder te ontwikkelen. Om vandaaruit tot een ‘ding’ te komen,
een vorm die overtuigt in zichzelf, niet doordat ze is afgeleid van iets
bestaands, maar als iets dat op zichzelf staat. Het is een zoeken,
vooral in het oudere werk, naar een onafhankelijke vorm die vaak
monumentaal en altijd ‘heel’ is. In die zin is het spreken over
figuratie en abstractie voor Venema’s werk niet passend.
Hoe tot zo’n object te komen? Ik leg hierbij een link met de
kunstenaar Richard Tuttle, over wie Venema en ik in het gesprek dat
voorafging aan het schrijven van deze tekst onder meer spraken. Niet
omdat het werk van Venema op dat van Tuttle lijkt, maar meer vanwege
overeenkomsten in werkwijze en aandacht. Wanneer Tuttle in een catalogus
van het Stedelijk Museum Amsterdam uit 1979 spreekt over het bepalen
van het verticale element in een werk, schrijft hij het volgende: “Het
is werkelijk een gecompliceerde werkwijze, bestaande uit het combineren
van rationele, quasi-rationele en irrationele dingen – hoe meer hoe
beter – het is de vorm die het werk aanneemt maar het wordt alleen door
onderzoek gerechtvaardigd.” Het weten wanneer een werk goed is, wanneer
het ‘klopt’, neemt volgens Tuttle zijn eigen tijd; het is iets anders
dan (willen) begrijpen. Weten zou volgens hem tot ons moeten komen, en
dat is wat er gebeurt binnen een aandachtig werkproces dat begeleid
wordt door ervaring.
In de presentatie Witte Olifanten zijn drie vrijstaande objecten
die Venema enkele jaren terug maakte gecombineerd met een recenter werk,
dat gemakkelijk gezien zou kunnen worden als een voetnoot, omdat het
klein en wat schuchter aan de muur hangt. Toch is het een element dat
veel dominanter is dan zijn grootte en plaatsing doen vermoeden. Meer
dan de andere drie staande ‘tentoonstellingselementen’, die in aanpak en
uitstraling gelijkaardig aan elkaar zijn, geeft het hangende werk een
denkrichting aan, een ontwikkeling. De vrijstaande sculpturen hebben een
ruwe huid, zijn forser. In het meer recente werk is op andere manieren
omgegaan met keramiek, een voor Venema bekend materiaal. Het kleine werk
bestaat overigens niet alleen uit keramiek, maar uit twee verschillende
materialen die tegelijkertijd de twee onderdelen van het werk van
elkaar onderscheiden, namelijk een plat element van polyester dat
verschillende keramieken ballonnetjes draagt. Deze laatsten zijn
gedraaid op een draaischijf en vervolgens in een vorm geduwd. Ze zijn
daarmee gladder dan haar eerdere keramische werk, terwijl het polyester
deel dat de ballonnetjes draagt een nog gladder oppervlak heeft.
Venema’s huidige werk is minder monolithisch, zowel in vorm – het
is niet zozeer gefragmenteerd maar wel meervoudiger – als in betekenis:
omdat het minder als ‘uit één stuk’ oogt, is het makkelijker
benaderbaar, opener.
Wellicht kan in dit verband zelfs gesproken worden
over meerstemmigheid, terwijl de oudere werken eerder eenstemmig zijn.
In het oudere werk zou volgens de kunstenaar zelf meer naar een
oplossing zijn gezocht, een visuele vorm die weinig andere opties open
laat. Dat streven naar een afronding is wat afgezwakt, het meer recente
werk is minder volkomen. Het biedt mogelijkheden zonder ultiem te willen
zijn. Ook de plek die de recente objecten van Venema innemen in de
ruimte is veranderd, en daarmee het karakter van het werk zelf. In het
recente werk wordt minder vanuit de sculptuur als centrum geredeneerd.
Omdat het werk aan de muur hangt kan er niet omheen gelopen worden, en
daarmee verhoudt het zich, meer dan eerder werk, tot het platte vlak,
tot de verticale wand in plaats van de horizontale bodem. De vrijstaande
werken, die enkel een stabiele ondergrond en de werking van de
zwaartekracht nodig hebben om te blijven staan, nemen een andere, meer
autonome houding aan. Waar zij aan alle kanten bekeken kunnen worden, is
dat bij het wandwerk niet het geval.
Venema’s beeldende ontwikkeling, waarvan men bij het bekijken van
ouder en meer recent werk in één ruimte bewust wordt, is niet een stap
voorwaarts, maar een stap in een andere richting. De veranderingen in
het meer recente werk hebben hun basis in het maakproces, waarbij op
subtiele wijze van andere randvoorwaarden, mogelijkheden en interesses
wordt uitgegaan.
Het gaat daarbij niet om het ‘uitvinden’ van nieuwe beelden, maar
om het werken met de essentiële onderdelen van sculptuur om zodoende tot
vorm en identiteit komen. Daarbij wordt afgestapt van het zoeken naar
eenheid en de monumentaliteit die daarmee samengaat. De veranderingen
die beginnen in het denk- en maakproces, werken, via de op zichzelf
staande sculptuur, ook door in de relatie van het werk met de beschouwer
– het is meer benaderbaar – en in de relatie tot Venema’s andere
werken: hoewel het nog steeds draait om visuele en materiele voorstellen
en interpretaties van vorm, is het duidelijk dat met [titel] de
essentie van het werk verschoven is. De eerdere sculpturen krijgen
andere mogelijkheden: het is plots voorstelbaar dat de enkelvoudige
objecten een configuratie vormen, als omgekeerde ballonnetjes oprijzend
uit de vloer. Ouder werk kan in gedachten een andere schaal aannemen, en
het oppervlakte van hun huid is enkel grof doordat we in staat zijn om
op microscopisch niveau in te zomen. De werking van de sculpturen, zo
blijkt, ligt tussen hun fysieke vorm en de ideeën die hen omgeven.
Noor Mertens, 2018